Loefbijter

16- 23 September – Stijgen, dalen en thuiskomen

Rondje Frankrijk in 99 dagen


Maandag kregen we wel een heel bijzonder parcours voorgeschoteld. Na nog een vroeg bezoekje aan de stad Bergen, voeren we aan het eind van de ochtend het Canal du Centre op. Een kanaal dat vrij recent is aangelegd (naast het nog bestaande oude Centrumkanaal), en een enorme klim naar boven maakt. We hadden al gelezen over de scheepslift van Strepy-Thieu, maar toch waren we verbijsterd toen we het enorme bouwwerk daadwerkelijk voor ons op zagen doemen. De in 2002 gereed gekomen scheepslift van Strepy-Thieu overbrugt in één keer een hoogteverschil van 73,15 meter, en maakt daarmee 2 sluizen, vier 16-meter liften en een tunnel overbodig. Tijdens de lange bouw werd steeds meer getwijfeld aan het nut van dit enorme en financieel flink uit de hand gelopen bouwwerk, maar na de oplevering bleek het aantal vervoerde tonnen toch al snel te verachtvoudigen.
Enfin, heel bijzonder om daar met de Loefbijter doorheen te gaan. We lagen samen met een groot binnenvaartschip in de ‘badkuip’ die naar boven werd gehesen. Absurd is ook hoe gemakkelijk het gaat: 73 meter in 6 minuten, terwijl je er niets voor hoeft te doen. Een gemiddelde sluis van 2 meter verval is meer gedoe!

Na een uurtje varen op het hoge scheidingspand – het is direct een stuk kouder – moet je natuurlijk ook weer naar beneden. En daar is dan het Hellend Vlak van Ronquieres. Wat een heerlijk veelbelovende naam. En deze was minstens zo spannend. De 150 meter hoge toren van deze lift, die al in 1968 in gebruik is genomen, doemt al uit de verte voor je op als een imposant, stalinistisch bouwwerk. Dit keer gaan we niet recht naar beneden, maar wordt de ‘badkuip’ over een flink schuine treinrails zo’n 68 meter naar beneden gereden. Extra spannend was het door de onheilspellende lucht die er boven hing, en inderdaad losbarstte toen we beneden waren. Na nog een uurtje door het donker varen vonden we een mooi maar spooky plekje voor de nacht in een kom vlak naast de sluis van Ittre.

Daarna volgden twee dagen van brede kanalen, enorme sluizen (200 meter!) en veel regen, waarin we maar gewoon flink doorgevaren hebben. Het passeren van Brussel is weinig romantisch, met enorm hoge kademuren zonder goede aanlegmogelijkheid. Hoe anders was het om weer in Antwerpen aan te komen… de havenmeester verwelkomde ons direct met ‘En, hoe was het in Parijs?’, en verzekerde mij dat ik ‘een bruinen snoet’ had gekregen. Vervolgens de enorme luxe om vast in Clemens huis te mogen badderen, terwijl Albert een stoofpotje opzette totdat de wetenschapper uit zijn werk kwam. Dat was eigenlijk al een beetje thuiskomen. Na nog twee heftige vaardagen door de Antwerpse haven en Zeeland, begon het Nederlandse gevoel weer echt in Rotterdam. Wat een gekke gewaarwording was het om daar op zo’n bio/ local waterlooptjeuitdemondmarkt (“Oogst”) te lopen, en een soort verering te zien van wat in Frankrijk heel gewoon is. Ik zou daar wel eens een fransman willen zien lopen…

De laatste drie vaardagen waren vooral heel gezellig, met allemaal meevaarders. Alvast een beetje thuisgekomen in Den Haag, en toen toch nog één nachtje op de Kaag voor anker om nog even te genieten van het schommelen op het klotsende water. Want dat heeft Nederland toch voor op Frankrijk: de grote plassen om op te dobberen.
De volgende dag was daar Floris, die ons door de moeilijke laatste vaardag heen hielp. En zo voeren we, 99 dagen na ons vertrek, Amsterdam weer binnen.

En wat is tijd dan toch een gek fenomeen. Het vertrek leek wel gisteren, maar de reis een heel leven.
Nu ligt alles klaar om gewoon weer verder te gaan. Zijn wij dat ook? Gaan we gewoon weer verder? Gaan we anders verder? Of gaan we snel weer terug?

Eerst maar een kop koffie zetten.

Tot slot de stats voor de cijferfreaks: we hebben 2517,1 kilometer gevaren in 99 dagen. Dat heeft in totaal 490 liter diesel gebruikt. Oftewel per dag gemiddeld: 25,4 kilometer en 4,9 liter diesel.
Verder hebben we zo’n 800 sluizen getrotseerd, het exacte aantal bereken ik nog eens op een regenachtige zondag.

9 – 15 september – Over leuke mannen en al weer een stremming

Deze week begon met een spannende dag op het kanaal de l’Oise a l’Ardenne. Lucy ging vast vooruit, omdat haar boot wat sneller gaat. Na een uurtje door dit kronkelige, dichtbeboste kanaal zagen we haar eigenwijze bootje echter dwars op het kanaal liggen. Haar koelwatersysteem deed het niet meer, waardoor haar motor oververhit raakte en ze niet verder kon varen. We hebben haar nog twee uur op sleeptouw genomen, de Loefbijter trok dat verbazingwekkend goed, en kwamen volledig verzopen aan in het stadje Bourg et Coumin, dat we in het vervolg maar ‘de stad van de leuke mannen’ zullen noemen. We vonden een droog meerplekje onder een brug, en doorkleumd als we waren besloten we eerst maar ergens een warme kop koffie te gaan drinken– we hadden nog steeds geen nieuwe gasfles kunnen vinden. Dat de eigenaar van de Auberge die eigenlijk gesloten was ons toch binnenliet is een wonder, want we stonden werkelijk te druipen als natte katten. Deze ontzettend leuke man, echt zo’n stiekem vrolijke Fransman met zo’n kromme neus, hoorde na twee koppen koffie ons verhaal aan en adviseerde ons om snel nog even naar de buurman te gaan, die mechanicien was. En zo ontmoetten we de tweede leuke man. Wat huiverig voor bootmotoren maar toch vastberaden om ons te helpen stelde hij voor om die avond met ons mee te gaan naar de boot. Weer terug naar de buurman, die zorgde voor een heerlijke vroege maaltijd, en toen met de mechanicien naar ons plekje onder de brug. Met matige tot zeer grote trots kan ik vertellen dat ik inmiddels tot vertaler ben bestempeld dus nadat de lijvige man zich met allerlei kronkels en veel gekreun in de machinekamer van het vluchtelingenschuitje had geïnstalleerd heb ik hem bijgestaan in het uitleggen van wat er aan de hand was en het uitzoeken van de juiste gereedschappen. Ondanks dat dit een echt bootprobleem was, had onze automechanicien het zo door en stond-ie trots te glunderen toen-ie het een half uurtje later opgelost had. Nadat we hem op de foto hadden gezet en op de hoogte hadden gebracht van zijn sleutelrol in dit uiterst belangrijke humanitaire kunstproject ging-ie met gloeiende wangen en een briefje met het web-adres weer richting het dorp.
De derde leuke man ontmoetten we de volgende ochtend. Vroeg uit de veren voor een goede vaardag, stond opeens de eigenaar van de enorme witte villa naast de brug, voor onze boot. Hij had het gebeuren de vorige dag gevolgd, en vroeg zich af of we niet nog een kop koffie wilden voordat we vertrokken. Een aanbod dat we niet af konden slaan. Een kop koffie bleek een eufemisme voor een volledig ontbijt, zoals bleek toen we het huis binnentraden. Wat een vriendelijke man, met mooie verhalen over het plukken van de Champagne-druiven. Volgeladen met allerlei lekkers uit zijn eigen moestuin vertrokken we uiteindelijk uit Bourg et Coumin, het onvergetelijke Stadje van de Leuke Mannen.

De volgende wederom natte dag voeren we in een lange ruk door naar het haventje van Chauny, voor een droge stop in de haven. Daar ontving ik, nog net op tijd, een bericht van twee oplettende lezers van mijn vorige blog, die meldden dat de geplande terugroute over de Sambre niet mogelijk is vanwege een ingestortte tunnel. Ongelooflijk… zou het dan toch ons lot zijn om in Frankrijk te blijven? Bijna zouden we het geloven, maar het weer geeft toch een heel ander signaal… in een laatste poging om naar Nederland te komen sloegen we weer het kanaal de Saint Quentin op, dat we op de heenweg ook gevaren hebben. Aanvankelijk zag ik er niet naar uit dezelfde route weer terug te varen, maar het bleek heel leuk om punten te herkennen en weer dat ene haventje/bakkertje/cafétje op te zoeken. En natuurlijk blijft er altijd nog genoeg nieuws te zien.

Dit keer deden we het kanaal wel een stuk sneller en zaterdag voeren we al weer de brede schelde op. Toch ook weer gaaf om met de grote jetseknetsers in de sluis te liggen. Zondag hadden we voor het eerst weer een echt Belgisch gevoel, in het mooie stadje Bergen (‘Mons’, op z’n Frans) met zo’n typisch Belgisch markplein. Het straattheaterfestival in allerlei verlichte hofjes maakte het een bijzondere ervaring.- en een extra reden om dat Frans toch nog wat beter onder de knie te gaan krijgen.

Op naar nog een mooie – laatste? – week door België en Nederland.

2 september – 8 september De TO6411 van Lampedusa naar London

Ons gemis aan jonge mensen, gekke bootjes en andere bijzondere projecten op de Franse kanalen is deze week wel heel goed gecompenseerd. En wel door Lucy Wood.

Al in het begin van deze week ontmoetten we een stel erg gezellige Nederlandse mensen die met de camper op reis waren. Bij een wijntje vertelden ze ons over een blonde Engelse dame die ze dag eerder in die haven hadden ontmoet,die met een klein vluchtelingenbootje de reis van Lampeduza naar London aan het maken was. Dat klonk meteen als een spannend project en nieuwsgierig voeren we verder in de hoop haar nog te treffen. Moeilijk was het niet om haar twee dagen later te spotten: in Chalons-sur-Champagne zagen we al snel dat heerlijke eigenwijze kleine bootje tussen al het pensionado-tupperware… wat een bijzondere verschijning! Zij leek net zo blij om ons te zien en besloot om de route wat aan te passen en samen met ons op Amsterdam te koersen. Lucy is kunstenares die zich veel bezig houdt met vluchtelingen. Na een brief aan de Italiaanse regering is het haar gelukt om de TO6411 te bemachtigen, een houten boot waar 38 (!) Afrikanen de oversteek naar Het Beloofde Europa mee gemaakt hebben… in het kader van een humanitair project brengt ze deze boot nu naar London, via Amsterdam.

Hoe ze het doet, is bewonderenswaardig. Hoe vrolijk de TO6411 ook is, onze boot is er een paradijs bij. Geen watertank, geen gas en een kajuitje van slechts 1 vierkante meter (om te slapen kan ze haar benen daar net onderdoor schuiven zodat ze naast de motor ligt). Ook nog eens niet gehinderd door al te veel vaarkennis- en ervaring dendert ze met dat bootje toch in haar eentje de kanalen door in een soort chaotische, naïeve vastberadenheid. Enfin, we hebben veel lol met z’n drieën. Op de dag dat we Lucy ontmoetten strandden we door veel te lang kletsen ‘s avonds voor een dichte sluis met een lege gastank en zonder boodschappen, maar we hebben alle restjes bij elkaar geschraapt en met veel vindingrijkheid een lekker hapje op een houtvuurtje klaargemaakt.

Overdag hebben we er met z’n drieën nu aardig de vaart in, aangezien de tijd nu toch echt wel begint te dringen. Desondanks blijft het varen een feest. Ook nu we niet meer omgeven zijn door bergen zijn de kanalen nog steeds mooi, wat meer Biesbosch-achtig. Fijn is het dat de sluizen op deze kanalen – Canal lateral a Marne en Aisne a Marne en de la Sambre à l Oise – al om 7 uur open gaan, de vroege uren zijn namelijk het mooist op het water met de damp die er van opstijgt en de zon die daar langzaam doorheen breekt. Kortom, wij tuffen gestaag verder, vanaf deze week op het canal de la Sambre à l Oise, en verwachten dit weekend de Belgische grens over te gaan bij Maubeuge.

26 augustus – 1 september: Een mooie week die grijs begon

02. Luxe Luxeproblemen
Maandag was een donkergrijze dag in alle opzichten. In de meest letterlijke zin het weer: donkere wolken, flinke kou en aanhoudende druilerigheid. Maar wat, zeker in combinatie met dit eerste, het geheel nog veel grijzer maakte was dat we totaal niet opschoten. We hadden besloten deze grijze dag te gebruiken om flink wat kilometers te maken, maar de sluiswachters hadden duidelijk andere plannen met ons. Al bij de eerste sluis gingen de deuren net dicht voor een groot hotelschip dat ons voor was, en dat is de hele dag zo gebleven. Zo’n groot schip is natuurlijk ook nog eens flink traag in die sluizen, waardoor we meer lagen te wachten dan we konden varen. De sluiswachters leken hun aandacht volledig bij onze voorganger te hebben, en vergaten ons op een gegeven moment zelfs. En dan ook nog eens op een zeer onaantrekkelijk industrieel traject in de stromende regen… Om het drama dat ons die dag ten dele viel nog eens kracht bij te zetten gleed Albert gemeen uit in de natte ellende en beschadigde (kneusde?) daarbij een aantal ribben. De dag eindigde symbolisch: door al het oponthoud konden we op één sluis na het gezellige stadje waar we naar op weg waren niet bereiken (uiteraard had de laatste sluiswachter geen boodschap aan onze ellende van die dag en hield-ie er écht om 18.55 mee op), maar in plaats daarvan een troosteloos nieuwbouw voorstadje waar alle luiken dicht waren. Lichtpuntje van de dag was dan toch wel dat we een brug vonden om onder te liggen, zodat we ons die nacht in ieder geval geen zorgen hoefden te maken over lekkages.
De volgende ochtend gingen we dan ook al vroeg naar St Jean de Losne, een knooppunt van verschillende vaarwegen en dus een populaire plek voor pleziervaarders (met name Engelsen) om hun boot te stallen. En hoe ironisch dat we net na die ellendige dag deze bijna satirische oproep van de Lion’s Club zagen.

In plaats van de telefoon te pakken zijn we maar de kroeg in gegaan…

Na St Jean de Losne voeren we een aantal dagen, inmiddels weer met mooi weer, op de Saône, waar we erg van genoten. Na weken op de kanalen is zo’n rivier toch wel machtig zeg. Een verrassing was ook het dorpje Auxonne, waar Albert erg blij werd van de gekke bouw- en smeedwerken.
Op donderdag draaiden we weer richting het Noorden – nu écht! –het “Canal entre Champagne et Bourgogne” op. En al wordt er over dit kanaal weinig geschreven of gesproken, het is weer erg mooi. Ik vind het opvallend hoe je kan blijven genieten van de uitzichten, ook als je de twee (schijnbaar) mooiste kanalen al gezien hebt. Het blijft zo overweldigend om door het landschap te trekken. Het ene moment zit je midden in het bos, het volgende moment kijk je kilometers over de heuvels uit, en dan staan er opeens weer een paar koeien naar je te staren…
Over die dieren. Het is zo leuk om zo dichtbij die dieren te leven. De koeien zijn verreweg onze favoriet, maar ook de eenden zijn zo gezellig. Dat opgewekte gekwaak en altijd even buurten. Dan hebben we natuurlijk ook die arrogante zwanen, die altijd even langs komen zwemmen als we ergens aan hebben gemeerd, als havenmeesters die de boot komt keuren. Dan de visjes, die met grote regelmaat even een sprongetje maken, of hele schollen die langskomen als je wat kruimels met ze deelt. Verder veel reigers, ganzen, roofvogels en nog veel meer vogels.

Ik weet het, het is niet echt ‘The Big Five’, maar dieren hoeven niet schaars of wild te zijn om leuk te zijn, toch? Door ons lage bootje en het feit dat we vrijwel de hele dag buiten doorbrengen voelen ze letterlijk en figuurlijk zo dichtbij. Het wordt heel vanzelfsprekend om ze constant om je heen te hebben. En het lijkt wel of ze het ook heel vanzelfsprekend vinden dat jij bent.

Gaan we dat missen, straks?

19-25 augustus – Sluizen, sluizen, sluizen

Een omweg is natuurlijk nooit zo maar een omweg. Maar een weg met heel veel hindernissen. Sluizen, in ons geval. Het Canal de Bourgogne telt 242 kilometer en 189 sluizen. En dat is hard werken. Dinsdag begonnen we aan de sluizentrap van 37 sluizen met steeds maar zo’n 200 meter er tussen. Maar we hadden het niet beter kunnen treffen met ons ‘sluisteam’. Het grootste deel van de route hadden we een speciaal team toegewezen gekregen van 3 man, die ons echt in recordtempo door de sluizen sluisde. Twee stonden al klaar om de deuren dicht te draaien zodra onze kont erin was, de derde ging direct de waterluikjes opendraaien, de een reed al weer vooruit naar de volgende sluis om die klaar te maken, en met z’n tweeën openden ze de deuren weer als het water op niveau was. Zo deden we een sluis in zo’n 4 a 5 minuten, echt een recordtijd ten opzichte van de 15 minuten die je er meestal voor uit moet trekken. En leuk om te zien dat ze er zelf ook echt lol in hadden, alsof ze een marathon liepen.
Ook de rest van de week bleef het nog een groot sluisfestijn, en kregen we vaak weer een of twee sluiswachters toegewezen voor een aantal sluizen. Dat hebben die fransen allemaal heel strak geregeld, maar al die service heeft ook een keerzijde. Het gaat een beetje in tegen het vrijheid blijheid wezienwelwatenwanneer vakantiegevoel. ‘s-Ochtends begint het al: “Vous aller jusque-ou, aujourd hui?” op ons antwoord dat we dat nog niet weten en gaandeweg wel zien waar we stoppen, zijn ze altijd een beetje van hun stuk gebracht. Spontaan stoppen op een mooi plekje is ook lastig, aangezien die sluiswachters de volgende sluis al weer voor je aan het klaarmaken zijn. En natuurlijk aan het eind van de dag de vraag hoe laat we de volgende dag weer beginnen… Het moge duidelijk zijn: de vakantie is echt voorbij.
Op het hoogste pand (het stuk tussen de laatste sluis naar boven en de eerste weer naar beneden) wachtte ons weer een tunnel. Een hele spannende dit keer, 3,3 kilometer, nauw en onverlicht. Albert had de schijnwerper weer aangesloten die dit keer absoluut geen overbodige luxe was, en bovendien prachtige plaatjes maakte.
Het weekend was Sjors op bezoek. Zelf is hij druk aan het werk op de werf om een oude reddingssloep (voorheen van Albert) op te knappen. Leuk voor hem dus om vast een voorproefje te krijgen van hoe het is om te varen. En voor ons fijn om een tweede stuurman te hebben! Op zondag was het natuurlijk weer brocantedag, en het was dit keer goed raak. Drie markten en een enorme emmaus-winkel op één dag. De eerste markt begon met het scoren van warme truien, want de temperatuur was opeens flink gedaald. Verder weer wat mooie bric-a-brac en vooral veel gezelligheid gevonden. Die markten zijn echt wel de leukste manier om met Frankrijk en de Fransen in contact te komen. Al die verhalen over die oude voorwerpen…
Goed, het valt wellicht op, een en ander begint zich te herhalen. Maar toch blijven de landschappen verrassend, en blijft het leuk om de dorpjes te bekijken. En dat is maar goed ook, want we hebben nog een flinke reis voor de boeg.

Volgende week gaan we opnieuw richting het noorden.

Ps. Dan voor de Oogsten zonder Zaaien tips! We hebben inmiddels pasta met zevenblad gegeten (soort van pesto mee gemaakt met olie en knoflook) en dat is zeer aan te raden. En we vonden een flinke bos Salie waar we nu thee van drinken. We blijven om ons heen spieden!

12-18 augustus – Oogsten zonder zaaien

Vorige week las Albert op Facebook dat er een nieuw boek is verschenen, getiteld Oogsten zonder zaaien. Alleen die titel heeft ons deze week al tot veel oogsten geïnspireerd.
Bijvoorbeeld toen we dinsdagavond in het dorpje Gurgy besloten om niet aan de oever bij alle andere boten en campers te meren maar, zoals gewoonlijk, net een stukje eerder waardoor we uitstapten op een oever rijk begroeid met verse munt. Enthousiast geworden van het plukken vroegen we ons af wat we nog meer konden oogsten. En zo aten we die avond geblancheerde brandnetels met verse muntthee.
Nu hebben we de smaak te pakken en spieden we constant om ons heen naar gratis hapjes uit de natuur. Vaak is het bingo rondom de sluiswachtershuisjes. Deze werden oorspronkelijk bemand door de sluiswachters zelf, die er als extra inkomsten vaak veel vruchtenbomen en –struiken omheen hadden geplant. Veel van die huisjes staan inmiddels leeg, maar de bomen en struiken gaan gewoon door. Zo vonden wij er al bramen, pruimen en heel veel appels. En dat komt natuurlijk wel heel goed uit nu we ons budget over wat meer weken moeten verdelen.
Een wel erg luxe oogst hadden we op vrijdag, toen we gemeerd lagen aan de oever van het kleine dorpje Tanlay. Al snel raakten we in gesprek met de bemanning van de hotelboot Nenuphar, die onder de Franse vlag met een internationale bemanning, Amerikaanse gasten over het Canal de Bourgogne vervoert. Of het kwam doordat de Captain het zo leuk vond in Albert een naamgenoot te vinden, of omdat we er zo shabby uitzagen weten we niet maar ‘savonds kwam-ie steeds met prachtige porties eten aan die over waren van het diner. En jawel hoor, net toen we ons afvroegen of ze nu al eens klaar waren met het dessert kwam-ie weer aankloppen: “Hey guys, you gotta eat this quick, it’s delicious”. Een warm appelgebakje met vanille-ijs…
Het was alsof alles naar ons toe kwam deze week. De volgende dag stonden we in Ancy-le-Franc in een antiekwinkeltje. De eigenaar (en, natuurlijk, ook antiekrestaurateur) raadde, wellicht aan onze vouwfietsjes, dat wij met de boot waren. Toen we vertelden dat-ie van hout werd hij zo nieuwsgierig dat hij voorstelde om de volgende ochtend bij ons langs te komen met croissantjes. Een gezellig ontbijt met een bijzondere man… al weer zo’n mooie oogst!

Wij zijn nog beginners in oogsten zonder zaaien, tips zijn welkom.

<< Terwijl ik dit schrijf staat Albert zich te wassen in de rivier l’Armancon, waar de visjes aan zijn tenen knabbelen. Ook weer een beetje gratis oogst voor hen, toch? >>

Dan nog even over Auxerre, waar we aan het begin van deze week waren. Wat een prachtig stadje is dat! Het heeft, onbegrijpelijk, vier enorme kerken op een inwoneraantal van 40.000… ze hadden waarschijnlijk heel wat goed te maken, zegt Albert dan. Verder veel hoogteverschil, kleine straatjes, mooie winkeltjes en levendige cafés. De levendigheid van een stadje, met de charme van een dorpje.

Een grote verrassing kregen we op maandagavond, toen er een concert was van de band ‘Jaraz’, onder een grote wilgenboom bij het terrasje van het zwembad. De lokale Keltische band van de week daarvoor nog vers in ons geheugen, gingen we er zonder enige verwachtingen naartoe. Maar wat een fantastisch optreden… maatschappijkritische rock met hints naar jazz, ska, maar ook heavy metal, en dat alles met bijzonder veel gevoel gespeeld. Elk nummer eindigde uitbundig alsof het het laatste was, waarna ze het weer helemaal terug wisten te brengen naar hele knappe, subtiele noten die het volgende nummer weer opbouwden. Fenomenaal, daar onder die wilgenboom, en het publiek was dan ook zeer enthousiast. Dit maakte het voor ons niet makkelijker om Auxerre te verlaten.

Het verhaal over de enórme woonboot met prachtig uitzicht op de stad (en aangrenzend een geheimzinnig verlaten fabrieksterrein met oude bouwmaterialen, alias kunstenaarsmekka), die voor een prikkie te koop lag en waar Albert helemaal licht van werd in zijn hoofd, zal ik hier maar achterwege laten. Conclusie is dat we, ondanks alle verleidingen van Auxerre, toch ons motortje (“Esmaralda”) weer hebben gestart en de tocht hebben voortgezet. Of afgebogen, beter gezegd, want vlak na Auxerre startte onze alternatieve route die eerst weer een stuk naar het Zuiden gaat. Het is een gekke beleving, om na twee weken op de terugweg weer om te draaien naar het Zuiden en steeds verder van het land te raken waar we over vier weken weer moeten zijn…

Wordt vervolgd!

En weer een update voor de cijferfreaks: we zijn nu 63 dagen onderweg en hebben 1397,50 kilometer afgelegd.

5- 11 augustus – Life is like a box of chocolates…

Wie kent het niet: je bent op ski vakantie, geniet, en fantaseert erover dat er een sneeuwstorm komt waardoor je voorlopig nog even niet naar huis kan. Dat is ons dus zojuist gebeurd. En die sneeuwstorm is gekomen in de vorm van een ingestorte sluismuur…
We hadden bijna ons zuidelijke rondje afgerond en zouden alleen nog het stukje vanaf Auxerre over de Yonne afleggen om weer op de Seine te komen en vandaar naar het Noorden te varen, toen we een vrolijke en goedgeïnformeerde Belg tegenkwamen die aan onze Nederlandse vlag zag dat het handig was om ons te waarschuwen… slechts een paar kilometer verderop is een sluismuur ingestort en het vaarverkeer is ‘tot nader order’ gestremd.
WAT TE DOEN?? we zijn gaan puzzelen, er leken twee opties: 1) rechtsomkeert maken en weer terug over de Nivernais, Loire, Briare en de Loing of 2) direct na Auxerre weer afzakken naar het zuiden op Canal de Bourgogne, naast Nivernais als het mooiste van Frankrijk genoemd, en dan via de Saone naar het Noorden. Die tweede heeft erg veel sluizen maar was alles bij elkaar in uren iets korter en bleek al snel de enige optie want de eerste route is binnenkort gestremd voor gepland onderhoud.

Maar goed, even terug naar deze week, toen we nog in de veronderstelling waren dat we op de terugweg waren. We hadden weer mee-genieters/ sluis-helpers: Ela en Rense waren een paar dagen op bezoek. En dat begon direct al goed. Bij een bezoekje aan Tannay rond het middaguur werden we verleid door de idylle van de rauwe dorpskroegje en, eenmaal binnen, door de plaatselijke alcoholische versnaperingen. Toen we vervolgens informeerden naar een wijnhuis stond er binnen twee minuten een wijnmaker in de kroeg die ons wel wat zou laten proeven. Enfin, het werd een gezellige dag.

Verder blijven we genieten van Canal du Nivernais. Dit loopt langs, en soms samen met, de rivier de Yonne, die vroeger gebruikt werd om brandhout vanuit de bossen van de Morvan naar Parijs te vervoeren. Of beter gezegd, de stammen werden er gewoon ingegooid en in Parijs weer uitgehaald. Later werden er vlotten van gemaakt waarop ze naar Parijs voeren… wat een bijzondere voorstelling moet dat geweest zijn. Het Canal du Nivernais is tussen 1784 en 1843 gemaakt om dit traject te versoepelen, en het hout vanuit nog zuidelijker streken aan te kunnen voeren. Helaas mogen we dat nu niet meer aanschouwen maar we hebben genoten we van de spectaculaire route: langs rotspartijen, hoge dichte bebossing, en nog steeds veel prachtige glooiende graanvelden.

Ondanks ons enthousiasme over het trage tempo over het water moeten we nu toch ook weer wat credits aan de auto geven. Wat een geluk hadden we dat Ela en Rense ons met de auto mee konden nemen naar de markt onder de markten: de jaarlijkse brocante in Corbigny. Een soort Koninginnedag in Amsterdam. Niet alleen was Albert in de oude-gereedschappen-hemel en scoorde ik bij een gezellige mevrouw een Marilyn Monroe topje, ook was dit de dag van de grote veekeuring. Wat een leuk spektakel, met al die boeren erbij. De dorpjes mogen dan uitgestorven lijken, op het platteland gebeurt het nog steeds hoor. Fijn om te zien.

Die avond voeren we het stadje Vermenton in, waar een feestavond georganiseerd was: een groot diner aan lange tafels, begeleid door het lokale (denken we dan maar) mannenkoor en later een Keltische band. Laten we het er op houden dat we er achter zijn gekomen dat kwaliteit geen vereiste is om het gezellig te hebben.

En nu? Even flink schakelen, in plaats van op de terugweg gaan we nu nog een paar weken verder naar het Zuiden. Heerlijk maar ook spannend. Zijn we dan op tijd terug voor onze afspraken? Past het nog binnen ‘t budget? Hoe is het weer dan tegen de tijd dat we in Nederland zijn? Of moeten we de boot misschien in Belgie voor de winter stallen? Stop, niet aan denken, we leven in het NU. Dus NU draaien we eerst maar eens het prachtige Kanaal de Bourgogne op…

29 juli – 4 augustus C’est la vie!

Al op de eerste dag van deze week moesten we iets heel, heel moeilijks doen. We moesten de Loefbijter weer richting het noorden sturen. Vlak voor Decize hadden we ons zuidelijkste punt bereikt en moesten weer huiswaarts koersen. Rustigaan, gelukkig, nog zeven weken te gaan, maar toch.

Gelukkig was het leed snel vergeten door al het moois dat we mee blijven maken. Het begon al bij het Pont Canal du Guétin, een 343 meter lange kanaalbrug over de Allier. Deze werd voorafgegaan door een trap van twee sluizen met een verval van samen 11 meter. Echt spectaculair om daarin te varen, een beleving die werd versterkt door de tientallen toeristen die ons al van veraf bovenaan de sluis op stonden te wachten om dit geheel op camera vast te leggen.

Na een lange vaardag bereikten we Decize, een ontzettend mooi en gezellig klein stadje. De volgende ochtend waren we klaar om het veelgeprezen canal du Nivernais op te varen. We moesten alleen nog even een klein stukje over de Loire om daar te komen. Er langs wandelend waren we toch wel onder de indruk… het leek wel een wildwaterbaan. We kregen er wel zin in, maar waren toch ook wat huiverig met ons kwetsbare houten notendopje. Voor de zekerheid dus toch maar even vragen bij het lokale haventje. Zijn er nog tips om deze grillige rivier over te steken?
En wat bleek: de rivier was afgesloten, ze stroomde te hard door de snelle regenval. We moesten nog 2 dagen in Decize blijven… blij dat we dat nog even gecheckt hadden, hebben we er twee rustige dagen met veel wijn, kaas en stokbrood van gemaakt.

Donderdag voeren we dan eindelijk het langverwachte Canal Du Nivernais op. Alleen te bevaren door boten met een geringe hoogte en diepte, maar volgens velen het mooiste kanaal van het land. En, al houden we niet van vergelijken, het is inderdaad paradijselijk hier. In plaats van dat we heel veel mooie dingen zien, is hier gewoon alles mooi. “Alsof je steeds weer een nieuw schilderij binnenvaart”, om maar met Hatseflats Wally te spreken.
Want ja, de doorgezomerde Frankrijk-vaarders Wal & Suus, zelf altijd kampend met het luxeprobleem van een te diepe boot voor dit kanaal, hebben een paar dagen met ons meegevaren. Heerlijk, twee ervaren schippers en genieters aan boord. We vonden prachtige meerplekjes waar het tentje zo naast kon, af en toe even teruglopen om de auto op te halen, ons zo weer ingehaald door al de sluisvertraging. We hebben ook wat met de auto door de omgeving gereden, op weg naar een aantal weer o-zo-charmante brocante marktjes. Interessant is trouwens, dat ik inmiddels heb begrepen dat deze markten over het algemeen door de lokale brandweer georganiseerd worden. in ruil daarvoor ontvangen zij wat inkomsten van de exposanten, en dat komt mooi uit voor deze grotendeels vrijwillige functies.

Varende langs al die prachtige maar gesloten sluishuisjes filosofeerden we er op los: hoe zou het zijn om in zo’n huisje te wonen, en daar wat gezelligheid en mooie producten aan voorbijgangers te bieden? Zoals zo vaak met briljante ideeën, kwamen we er bij sluis 6 van een lange sluizentrap achter dat ook dit al uitgevoerd was. Een heerlijke hippie, ex-sluiswachter, had voor zijn sluishuisje een zeer relaxed terrasje slash expositieruimte van zijn gekke foto’s. Compleet met boomstronk-krukjes en vliegende tapijtjes. Maar daarnaast stond zijn huis natuurlijk ook gewoon open. Wij waren zo getroffen door de heerlijke sfeer en het prachtige stuk vlak na de sluis dat we besloten de avond daar te verblijven. ‘s Avonds een van Suus’ heerlijke kokkerelresultaten naar hem gebracht, in ruil voor crêpes en goede verhalen. Wie wist er bijvoorbeeld dat de Engelsen die naar Frankrijk migreren over het algemeen op het kalk gaan wonen, en de Nederlanders op het graniet? Sommige mensen, gaf hij aan, stoorden zich aan de vele migranten in Frankrijk, maar hij was daar wat liberaler in. Ze knappen de mooie oude huizen vaak weer op, en sterken de economie binnen zo’n dorp. Maakt het dan wat uit waar je vandaan komt? C’est la vie!

De volgende ochtend kwam-ie zoals aangekondigd nog wat foto’s maken van ons scheepje. Het eerste resultaat had-ie een uurtje later al afgedrukt voor Suus, zie het exemplaar hieronder. Een slagvaardige hippie, echt, het kan!

22-28 juli –Langs en over de Loire

Deze week was gewoon verschrikkelijk decadent. Heerlijk weer (oké, soms wat te warm), prachtige kanaaltjes en gezellige dorpjes. We zijn nu echt in het midden van Frankrijk aangekomen.

We begonnen de week op het kanaal de Loing, dat overging in het kanaal de Briare. Bijzonder was daar vooral het dorpje Rogny-sept-ecluses, genoemd naar de oude sluizentrap van zeven sluizen die nog naast de zes sluizen ligt waar hij inmiddels door vervangen is. Dat is overigens iets dat we steeds vaker tegenkomen: de Fransen vernielen hun oude dingen niet, ze bouwen de nieuwe er gewoon naast. Zo hebben we het ons laten vertellen door Laurent, de gezellige Franse captain van pleziervaartschip ‘De Renaissance’, waar we een goede avond mee geboomd hebben. Opvallend heldere kijk op zijn eigen land. En inderdaad komen we dit fenomeen steeds vaker tegen: sporen van oude muren die midden op het erf van een boerderijtje staan, niet meer in gebruik zijnde sluizen, oude auto’s of tractoren in de tuin en meer van dat soort roest, vaak begroeid met wilde bloemen. Een kwestie van gemak of toch wat sentiment? Misschien een beetje van beide. Het is in ieder geval heerlijk om te zien.

Halverwege deze week hebben we twee steeds meer prangende boot-problemen opgelost. Eerst vonden we eindelijk een goede v-snaar in een mooie bouwwinkel met wel honderden verschillende maten v-snaren (natuurlijk niet het juiste merk en artikelnummer, maar gewoon even meten en hij had wel een alternatief). Dat maakte een zeer welkom einde aan het gepiep. Lastiger was het om vetkoord te vinden. (voor wie het interessant vindt: dat is het koord dat voorkomt dat de doorgang die in de boot is gemaakt om de schroef naar buiten te leiden zorgt voor lekkage. Dit koord was versleten, waardoor we er steeds veel vet in moesten spuiten om het water tegen te houden). Maar Laurent vroeg het voor ons na en vond een werf waar ze het zouden hebben. Ons geluk was nog groter: de eigenaar vond het geen probleem om zelf even vuile handen (letterlijk, hele vuile handen) te maken. Heerlijk, even goed meegekeken, nu zit het zeker goed en volgende keer kunnen we het zelf.
Direct na deze opluchting volgden zeshonderdtweeenzestig zeer spectaculaire meters: het Pont-canal du Briare. Een aquaduct dat over de Loire heen leidt. En niet zomaar één, een nogal chique constructie. Wat koninklijk om daar overheen te mogen… en dan onder je dat geweld van die woeste Loire te zien. Leuk feit is dat boten vroeger, voordat het lateraal kanaal hiernaast is gemaakt, over het algemeen maar één keer over de Loire konden varen. Eenmaal aangekomen met de vracht was er van het schip weinig meer over en werd het voor de houtprijs verkocht. Enfin, wij besloten dus verder te gaan op het nieuwe, brave, lateraal kanaal.

Niet dat daar niets te beleven viel trouwens. De sluisjes worden steeds mooier en de sluiswachters steeds gezelliger. Hier geen drukke mannetjes meer die met autotjes stand-by staan, maar gewoon sluiswachters die wonen in het huis naast de sluis (al zijn sommige ook bemand door een student met een bijbaantje). Soms verkopen ze er ook wat bij, zoals streekwijn of groenten uit de tuin. Gek is wel dat ze bij elke sluis weer de naam van de boot moeten noteren en in ons geval levert dat steeds weer leuke situaties op. En dan komt hier direct een tip voor iedereen die een boot koopt om mee door Frankrijk te varen: geef ‘m een naam die de Fransen écht niet kunnen lezen, spellen of uitspreken. Leuke gesprekken (en oké, af en toe een norse blik) gegarandeerd. Wij hebben daarbij nog de bijzondere bijkomstigheid dat de “Loefbijter” door Fransen ongeveer uitgesproken wordt als “Love-Bitch-er”. Maar goed dat ze zelf geen woord Engels spreken.
En, ik weet het, ik val in herhaling, maar de blikken, duimen, toeters en opmerkingen over onze boot blijven een feest. Een sluiswachter was wel érg jaloers: “I would like to kill you but I have two witnesses” (waarmee hij doelde op de toeschouwende fietsers). Hm, misschien moeten we toch wat oppassen met de thee die hij zo enthousiast uit zijn tuin voor ons plukte…

Verder hadden we deze week veel geluk met leuke markten. Ok, het begon nog wat bescheiden met een veelbelovende brocante markt die na een eind fietsen een nogal kleinschalig bejaardengebeuren in de locale feestzaal bleek te zijn. Maar al snel stuitten we ook op een erg gezellig streekmarktje in St. Satur waar we heerlijk met een wijntje muziek van oude instrumenten hebben zitten luisteren, gevolgd door twee grote brocante markten in Charité-Sur-Loire en in Cours-les-Barres. Een paar mooie dingen voor de boot gevonden.

Tot slot, voor het geval ik de indruk wek dat het alleen maar leuk is hier: laat ik iets vertellen over onze vijanden. De Daas. Een vervelend insect dat het voortdurend op Albert gemunt heeft. Ze kunnen hem soms wel kilometers achtervolgen. Eenmaal gebeten krijgt hij daar ook nog eens een allergische reactie op, die leidt tot een enorme bult met een diameter van soms wel zo’n 20 centimeter. Wie kent dit? Wat doen we er tegen? Tips zijn welkom!

Voor de cijferfreaks: we zijn inmiddels 42 dagen onderweg, en hebben in totaal 1042 kilometer gevaren.

15 – 21 Juli – En zo vaar je opeens door Parijs

Poeh. Hoe omschrijf je hoe het is om met je eigen kleine houten scheepje door Parijs te varen?

Vanaf het begin dan maar.

Na een rustige overnachting halverwege bij Rueil Malmaison, aan de Seine (dank voor de tip Ruud & Stans!) begon de daadwerkelijke toch naar Parijs. Veel langer dan we dachten, door de stroom tegen, maar meer dan de moeite waard. Je krijg namelijk eerst een paar uur bijzondere creatieve rare gammele maar te gekke woonboten gepresenteerd. Over het algemeen converteren de Fransen het standaard franse binnenvaartschip, de Freycinet, tot woonboot, maar daarnaast zie je veel erfgoed uit onze lage landen op de Seine. Fantastisch om te zien hoe ze de platbodems ombouwen tot ware paradijsjes. We hebben er met jaloerse blikken naar gekeken. Pas aan het begin van de avond voeren we dan ook daadwerkelijk Parijs binnen, waar we symbolisch werden verwelkomd door de Eiffeltoren. Volgens Albert een fantastische hijskraan die nog niet af is.
Vervolgens voeren we onder alle mooie bruggen van de stad door, wat zijn die gaaf! je ziet ze op het water echt zo veel beter. We waren natuurlijk niet de enigen die dat hadden begrepen want we werden omringd door boten die de toeristen per honderden verscheepten. Daarnaast af en toe nog een enorm vrachtschip… dat bij elkaar zorgde voor een enorme stroming en zuiging waardoor het, gecombineerd met de drukte, nog flink lastig manoevreren was. Je bent geneigd om er op een laag tempo doorheen te sukkelen vanwege al het moois om je heen, maar moet flink vaart houden om met het verkeer mee te gaan.
Uiteindelijk zijn we het kanaal Saint Martin op gedraaid waar we besloten te blijven in Port de l’Arsenal, aan de voet van de Bastille. Daar hebben we direct de vouwfietsjes gemonteerd en hebben we onze tocht voortgezet op de fiets. Wat een luxe! Vooral gaaf was het om het kanaal Saint Martin helemaal af te fietsen, vrij onbekend bij toeristen, maar erg gezellig. Langs het hele kanaal, tot aan de volgende haven Bassin de la Villette, zitten studenten (zo het lijkt) met een flesje en een hapje te kletsen of muziek te maken. Met een korte onderbreking voor de nacht hebben we doorgefietst tot de volgende avond. Wat tof dat ik de havenmeester had kunnen overtuigen dat we voor dat absurde overnachtingsbedrag toch wel wat later “uit mochten checken”;-)
Ons late vertrek betekende natuurlijk ook dat we al snel vastlagen voor een dichte sluis en dus die avond onder een snelweg-brug hebben gelegen, maar dat namen we maar voor lief.

De dagen daarna hebben we op de Seine vertoefd, die eerst nog flink veel lelijke voorstadbeelden laat zien, maar langzamerhand erg mooi wordt. Prachtige bergen met tussen de bomen hier en daar oude villa’s en vakwerkhuizen.
Maar natuurlijk ook deze week weer een beetje spanning. Door alle avonturen hadden we niet door hoeveel we alweer hadden gevaren op onze volle dieseltank… en dus ging de motor opeens haperen. Op zich geen probleem, we hadden dat al eens eerder meegemaakt, we konden nog rustig ergens afmeren en toen bijvullen met onze reserve jerrycans. Maar anders dan vorige keer hadden we nu de motor niet laten doordraaien, waardoor deze zichzelf niet kon ontluchten. Dus was er lucht in gekomen en startte-ie niet meer. Met de handleiding bij de hand gingen we aan de slag om de ontluchtingsnippeltjes te vinden en daarna handmatig pompen. Na een kwartier pompen verscheen er opeens een klein bootje met een klein mannetje met een cowboyhoed erin. Hij was van het haventje aan de overkant, en misschien wilden we daar rustig liggen om te sleutelen? Op zich een goed idee maar met dat kleine plastic bootje zou hij ons nooit kunnen trekken. Hij wist er wel iets op, en voer naar twee verderop gelegen beroeps-duwschuiten. Blij kwam-ie terug om ons te vertellen dat ze ons wel een duwtje wilden geven! Toch nog even de motor proberen… en jawel, hij startte weer! Super om het zelf op te hebben gelost, maar best jammer dat we het duw-avontuur mis hebben gelopen …
Toen we later nog even naar de overkant voeren om hem te bedanken kwamen we in een heerlijke vrijbuiterstoestand terecht waar we direct een glas wijn toegestoken kregen en al snel aan de lunchtafel belandden. Mooie gesprekken, waarin wij ons aardig in het Frans wisten te redden. Heerlijk! Wilden we hier misschien blijven…?
Nee, het water lokte. Weer verder de Seine af, om later de afslag naar het kleine kanaal de Loing te nemen. Weer terug in kleine kanaaltjes-met-heel-heel-heel-veel-sluisjes-land…

8 juli – 14 juli Van vreemde dorpjes, vriendelijke mensen en een spetterende nacht

Na Saint Quentin hebben we nog twee dagen op het rustige kanaal de St. Quentin gevaren. Wat ons daar opviel, is de schizofrenie van de huidige kleine franse dorpjes. Deels bestaan die nog uit alles wat wij als Nederlanders altijd opzoeken: oude boerderijen behangen met klimop, overal wilde planten met hier en daar een in elkaar gezakt bankje, en natuurlijk rondscharrelende kippen, geiten en zo’n lekkere lobbeshond. Tot zover volgen we het nog. Maar dan zie je recht aan de overkant van de straat een huis staan dat in alle opzichten het tegenovergestelde hiervan is. Spierwit, kaarsrecht, geblindeerde ramen en natuurlijk kunststof daar waar mogelijk. Een gazon eromheen dat in metaculeus rechte lijnen gemaaid is. En een Lassie hond die netjes over het witte tegelpaadje in een arrogante tred op je af komt.

Hoe kan dit? Hoe gaan mensen om met dit verschil? Is het gezellig in de straat? En waar gaat dit naartoe? Sterven de ‘typische franse huizen’ zoals wij die kennen uit? Of was dat maar een Nederlands cliché? We weten het niet, maar maken ons een beetje zorgen.

Wat verder opvalt is dat er in deze dorpen bijna nooit meer een bakker, groenteboer en slager is. Wel vinden we altijd nog het pand waar deze in gezeten heeft, de woorden ‘boulangerie, epicerie of boucherie’ staan nog op d epanden geschilderd. Daaronder vaak een dichtgemetselde deur. Alsof ze een statement willen maken. En om het allemaal nog erger te maken: het enige dat je werkelijk in elk dorp kan vinden is een kapper. Een kapper! Of zelfs twee. Dus voor een broodje of een pak melk stap je in de auto, maar de kapper zit om de hoek. Ik ga niet meer speculeren, ik begrijp hier echt niets van. Verklaringen zijn welkom.

Bij sluis Pont Tugny werd het gemis aan charmante Franse middenstand opeens verrassend gecompenseerd. Naast de sluis stond een auto, met een bord erop ‘Vende Oefs, Salades, Radis et groseilles. Dat laatste woord kenden we niet, maar we waren zo blij met dit vleugje romantiek dat we het allemaal wel wilden. De moestuinierster was natuurlijk net in de tuin bezig, waar ze ons rondleidde. Groseilles bleken aalbessen te zijn, en daarnaast gaf ze mij nog een bakje om frambozen te plukken. Verder gaf ze me een goede tip voor alle moestuinierders onder ons (mam!): om te voorkomen dat je slakken in de tuin krijgt moet je een aantal eierschillen om het moestuintje heen leggen. Werkt perfect.
Op onze vraag of we ook water bij deze sluis konden tanken belde ze direct de lokale sluisbeheerder. Ook dit was een sluis die op afstandsbedining werkt maar blijkbaar met een mannetje dat zo standby staat dat ‘ie er binnen 5 minuten is. Blij dat-ie iets te doen had leek het wel, hielp hij ons uitgebreid. Met enorme hoeveelheden fruit en groente en een volle watertank voeren we de sluis uit. Supermarkt succesvol omzeild!

Na het kanaal de Saint Quentin voeren we het lateraal kanaal van de l’Oise op, aangelegd omdat de l’Oise teveel slingerde voor de vrachtvaart. Een breed en recht kanaal. Albert was lekker aan de slag met het luik op het voordek. Tijd voor madam dus om de nagellak op haar tenen eens te inspecteren. Af en toe even voor me kijken of de boot nog recht vaart… en toen was het te laat. Ik kon nog net roepen ‘Albert, pas op, dit gaat mis’ (interessant hoe eloquent je op dat soort momenten bent) en toen kwam de klap. Precies op zo’n kade die afgezet was met een ijzerplaat. Een klap en een kraak. Wat zou er… ? eenmaal weer op koers snel over het gangboord kijken en inderdaad, een flinke schram. Gelukkig flink boven de waterlijn en niet door de huid. Maar toch zeker een aardig restauratieklusje… Albert heeft mij inmiddels de titel Captain Damage gegeven, die hij op strategische momenten inzet.

Na deze opwinding hadden we nog een paar rustige, mooie dagen op de L’Oise. We hebben vooral genoten van het kleine haventje in Pont l ‘Eveque, en van het binnenvaren van de grotere stad Compiègne. In het weekend kwamen Jim en Ilona op bezoek, leuk om het heerlijke leven op de franse kanalen aan anderen te introduceren.

Een onverwacht bijzonder einde van de week hadden we op zondagavond, quatorze juillet, in Pontoise. Na een lekker etentje met z’n vieren liepen wij terug naar de boot. Hoe dichterbij we kwamen, hoe drukker het werd. Er zou namelijk die avond een grote vuurwerkshow zijn op de brug. En wat een luxe was het toen wij in de boot konden stappen,en naar de steiger vlakbij de brug konden varen. Ongelooflijk, we waren de enige boot daar op het water terwijl de kades helemaal volgepakt met mensen stonden… voelde alweer als de Gouden Koets. Het vuurwerk was erg gaaf, en duidelijk in lijn met het klassieke muziekje dat het begeleidde.
Leuk detail is dat iedereen na het vuurwerk nog even klapte, en toen weer braaf omkeerde huiswaarts. Ongelooflijk. Geen feesten, geen dj’s, niemand die bleef hangen… gewoon weer braaf naar huis. Wij zijn doorgevaren naar de sluis waar wij midden in de nacht aanmeerden. Een mooi rustig plekje vanwaar we de volgende dag de toch naar Parijs zouden beginnen.

1 juli – 7 juli Morgen wordt het mooi

Maandagochtend was prachtig wakker worden in het mooie Astene, al was het weer een flink grijze dag. Na de pannenkoeken voeren we verder de Leie af, die vanaf Deinze lang niet zo mooi als het eerste gedeelte vlak na Gent. We koersten dus met een wat hogere snelheid richting het zuiden. In de middag kwamen we bij Kortrijk aan, volgens de boeken een mooie historische stad. Maar wat een rare sfeer hing daar… alle oude gebouwen waren overgerestaureerd, en deden haast kitsch aan, en dat wat nog niet onder handen genomen was stond momenteel in de steigers… alles was flink aangeharkt en de cafés waren ongezellig en onpersoonlijk. Wat een vreemde sfeer voor een stad met zo veel historie. Wat is hier aan de hand? Wie het weet mag het zeggen.

De volgende dag had Kortrijk nog een verrassing in Petto: om de stad uit te varen moest je onder een hoge brug door, zo hoog dat- ie voor geen enkele boot open hoefde, maar toch moest je je daar van tevoren voor melden. Onze zeer behulpzame, dat zijn ze trouwens allemaal, havenmeester heeft voor ons de betreffende ambtenaar gebeld, die vervolgens het licht voor ons op groen zette zodat we er onderdoor mochten. Waar was deze bureaucratie voor nodig???
Vervolgens zijn we het kanaal Bossuit-Kortijk in gegaan, met zes sluizen die we samen met een leuk Zwitsers stel met een prachtig varend woonschip (“It is Dutch, of course”), hebben geschut. Bij de laatste sluis zouden we het vaarvignet voor België kunnen kopen. Maar de sluismeesters waren uiterst verward toen ik daarvoor aanklopte. Eerst in allerlei lades rommelen om de stickers op te zoeken, vervolgens stonden ze een kwartier samen over de computer gebogen voor een of ander invulprogramma. Een duidelijke kwestie van over-automatisering. En toen het juiste nummer inmiddels op het scherm verschenen was moest het nog uitgeprint worden… het verhaal over kabeltjes en stekkertjes laat ik achterwege, ik hou het erbij dat Albert lekker lag te zonnen op het dak toen ik een half uur later eindelijk met de felbegeerde papieren naar buiten kwam. Maar twee sluisjes later werd het nog veel mooier. We voeren namelijk van Vlaanderen Wallonie in. En denk nou maar niet dat die twee gebieden ook maar enigszins samenwerken. Non, non, mademoiselle. Ik mocht gewoon weer mee naar het sluiskantoor. Daar mocht ik mijn Vlaamse vignet tonen, dat weer in een programma werd ingevoerd, die de gegevens vervolgens omzette en mij een heel nieuw, Wallonisch nummer gaf. Of ik dat voortaan wilde gebruiken. Biensur, monsieur. Hoe dan ook, al die bureaucratie was het meer dan waard: al snel voeren de Schelde vaart direct door de stad Doornik/ Tournai heen, onder een prachtige boogbrug door, wat een chique entree! En dan ook nog eens al dat vrolijke gezwaai vanaf de kade… het voelde alsof we in de gouden koets zaten. We vonden een mooi steigertje in de stad, waar Albert zijn ingenieuze marktkraam-regenconstructie opbouwde. Zorgvuldig gade geslagen door een man die later meubelmaker bleek te zijn. “Morgen wordt het mooi”, zei-ie.

De volgende, grijze, ochtend raakten we in gesprek met zijn vrouw. Ook zij was meubelmaker, hun heerlijke atelier lag direct aan onze steiger. Doornik is trouwens echt aan te raden: het heeft het fijne vervallene van een oude stad met begroeide gevels en stiekeme steegjes, maar ook een prachtig marktplein en prettige cafés. Toen we aan het eind van de middag weer door wilden varen werden we net uitgenodigd door onze leuke buren uit Breda voor een glaasje wijn, en daarna stond opeens de meubelmaker Dominique voor de steiger of we zin hadden in een fietstochtje door de stad. Hij bleek een waanzinnige gids, wist ons precies mee te nemen naar bijzondere plekken zoals een appartementencomplex waar beneden alle waanzinnige oude machines waren gestald waar vroeger de Kuifje mee werd gedrukt, en een oude kerk die werd geconverteerd naar Lofts. Erg leuk was het om te zien dat hij ons meenam naar precies dat ene geveltje met pilaren waarvan Albert zich die ochtend al af had gevraagd of het nu wel of niet met een draaibank gemaakt was. Dominique had precies dezelfde verbazing, en dezelfde argumenten voor en tegen. Ook voelden we een matige tot zeer zware connectie toen hij even stopte om het grofvuil te inspecteren… heerlijk hoe je elkaar zo slecht kan verstaan en tegelijkertijd zo goed begrijpen.

Donderdag weer een lange grijze vaardag op de Schelde; ik aan het roer, Albert met zijn schrapstaaltje op het dek aan de slag. Fijn, hoe de boot steeds mooier wordt terwijl we vorderen. We passeerden de Franse grens, waar een vrolijke franse sluiswachter mijn Franse vaarvignet in no time geregeld had. Hij gaf een tip voor een mooi plekje om te overnachten, het bassin ronde, dat zouden we nog wel kunnen halen voor de laatste sluis van 20.30. Helaas bleek de laatste sluiswachter iets minder vrolijk, hij vond het om 20.20 wel mooi geweest en wilde de sluis niet meer bedienen. En zo kwam het dat we die avond de boot gewoon geparkeerd hebben aan een lang Frans kanaal. Niet zo idyllisch als de beloofde aanlegplaats, maar desalniettemin een mooie groene plek met veel vogelgekwetter om ons heen. Koken met wat we nog over hadden bleek zo slecht nog niet: rijst, gedroogde paddenstoelen, prei en een makreel uit blik: misschien lag het aan de boot maar het smaakte goed!

De volgende ochtend namen we al vroeg de sluis zodat we nog in de ochtend het Canal de Saint Quentin op voeren, een heerlijk smal slingerend kanaal dat nog onder door Napoleon aangelegd is. Gedreven door lekkere trek, voeren we na het derde sluisje waarop het bordje “Epicerie, 200 m” direct na de rechteroever om te meren. Zonder op de diepte te letten. En zo presteerden wij het om, met onze platte platbodem, vast te komen op de bodem. Werkelijk waar, volledig klem. Wat een geluk heb ik dan toch met die onvervalste padvinder aan boord, die met een ingenieuze constructie van palen en touwen, gekatalyseerd door een flinke spierkracht, ons schip toch de goede kant op wist te manoeuvreren. En zo voeren we er na een spannend halfuurtje met geen schade anders dan wat planten in de schoef, richtinge Cambrai. Een op het eerste gezicht wat schreeuwerige stad met als je wat verder zoekt toch allerlei leuke oude straatjes. Hoogtepunt was zonder twijfel het kleine kaaswinkeltje, waarin een man met zo’n echte genietersneus met alle geduld en plezier zijn vaste klanten stond te bedienen, ondertussen speculerend over het tijdstip waarop de zon zou gaan verschijnen. Dat was trouwens lucratiever dan het misschien klinkt: zijn klanten bestelden stuk voor stuk een flink aantal bijzondere kaasjes, dat ze allemaal probleemloos bij de ingewikkelde naam wisten te noemen. We voelden ons een beetje sjofel dat we slechts twee kaasjes en wat verse yoghurt kochten, maar toch kregen we dezelfde innemende aandacht als alle anderen. We voeren weer verder op het Canal de Saint Quentin, waar de sluisjes steeds kleiner en schattiger worden, met mooie verwilderde tuinen. Het is hier zo rustig dat de sluizen niet meer bediend worden maar dat we deze met een afstandsbediening zelf kunnen bedienen. Dan zou je denken dat dat de hele nacht door kan, maar nee, ook de afstandsbedieningen houden er mee op om 19.00. Dat moesten we helaas door ervaring ondervinden, en zo lagen we weer een avond ‘gevangen’ tussen twee sluizen. Maar ook nu weer geen probleem: in Frankrijk mag je in feite overal meren en is het eigenlijk ook overal mooi. Twee meerpennetjes in de over, lijntje er omheen en voila, ons hotel.

Zaterdag gebeurde er iets heel bijzonders. Er was ZON. Zou het dan toch?? we vertrokken vroeg en meerden op een prachtig plekje voor een ontbijtje in de zon. Albert maakte zonder dat ik daar drie weken op aan hoefde te dringen in no time een mooi proefopstellinkje voor een schippersbankje, wat het varen nog luxer maakt. En zo gleden we heerlijk het canal af. Grappig was dat onze afstandsbediening het bij sommige sluizen niet deed, en als we dat dan via de intercom doorgaven stond er werkelijk binnen 2 minuten een busje bij de sluis met iemand die de sluis voor ons kwam openen. De twee daaropvolgende afstandsbedieningen deden het ook niet, en op een gegeven moment besloot de man om maar alle sluizen met ons mee te rijden. Hij wist ons te vertellen dat de pleziervaart op de franse kanalen enorm is afgenomen: sinds vorig jaar varen er maar zo’n 4 schepen gemiddeld per dag (!!) door een sluis heen, terwijl dat er daarvoor ‘wel‘ 15 waren. Hoe is het mogelijk?? Dit is echt het allerleukste chiqueste gaafste en niet eens dure dat je je kunt bedenken om in de zomer te doen en waar is iedereen? Het lijkt wel of we de kanalen voor onszelf hebben, en de uitgeschakelde maar toch standby sluismeesters daarbij. Wat een luxe.
Net op tijd (of had de sluiswachter ze al gewaarschuwd, het leek of ze ons al verwachtten), arriveerden we bij de elektrische sleepboot die ons door de tunnel de Riqueval trok. Deze in 1802-1810 gebouwde tunnel van ruim 5 kilometer lang wordt niet geventileerd en mag dus niet op de motor doorvaren worden. Het was een koude, donkere maar bijzondere ervaring van ruim anderhalf uur. Gedurende die hele tunnel realiseer je je wat een helse klus het geweest moet zijn voor de ruim achtduizend krijgsgevangenen die hier gedurende acht jaar dag en nacht gedwongen aan werkten. En daar gaan we dan hoor, met ons scheepje. Bizar. We hebben maar even dankjewel gezegd.

Op zondagochtend – nog steeds zon! - voeren we Saint Quentin in, waar wonder boven wonder verschillende winkels open waren. En wat kwam goed uit, want door het tunnelavontuur hadden we de vorige dag geen voedsel meer kunnen vinden en waren we volledig door ons rantsoen heen. Lekker door de stad gestruind, die zo goed beviel dat we besloten er die nacht te blijven. Voor Albert een mooie gelegenheid om het zwaard eens rustig onder handen te nemen.

25 juni – 1 juli “Madammeke heeft pannekes aan haare v-riem”

Lang Leve Marktplaats! En Monique en Emile. Op onze wachtdag in de haven van Tholen zijn we in de stromende regen een café in gedoken en op Marktplaats gaan zoeken naar matrassen. We hadden namelijk nog geen matras dat paste in de bijzondere bedvorm die Albert in de punt gemaakt heeft. We zagen twee mooie latex matrassen op 3 km afstand… we stuurden een mailtje en al snel werden we gebeld door Monique. Ja de matrassen waren nog beschikbaar, maar was het dan niet makkelijker als ze die direct even naar de haven kwamen brengen?
Zo kwam het dat er die avond twee matrassen voor ons bezorgd werden, die we direct op maat gesneden hebben. Een goed resultaat voor een noodgedwongen wachtdag.

Dinsdag mochten we dan eindelijk onze eerste landsgrens oversteken. Spannend was nog even het schutten in de Kreekrak sluizen, die als een soort guillotine gemaakt zijn. We moesten daar met twee enorme vrachtschepen in. De schipper van de Houston, onze voorganger, maakte zich zo’n zorgen om ons kleine notendopje vlak achter zijn 2 meter (!) hoge schroef, dat hij speciaal de sluismeester oproep om te vragen of wij niet aan hem mochten liggen. Zogezegd zogedaan, en toen wij eenmaal aan hem vast lagen kwam ‘ie nog vragen of we eigenlijk al koffie op hadden... even laten stonden we met een kop koffie naar de verhalen over zijn eigen jachtje te luisteren. Heerlijk, nog nooit zo comfortabel door een sluis gesluisd 
Toen kwam de waanzinnige beleving van de grote Antwerpse haven… alles om je heen heeft onvoorstelbare afmetingen. Behalve de mannetjes die op de schepen staan, en dat maakt het nog meer surrealistisch. Zelf vonden zij ons kleine houten scheepje juist een attractie, want in de bruggen van de schepen hoog boven ons werd steeds fanatiek gezwaaid.
Vlak voor de steiger van de meer volgens de menselijke maat ontworpen passantenhaven, kwam de hippe havenmeester Raymond ons al op zijn speedbootje tegemoet. Ik weet niet wat het ‘m heeft gedaan, maar we kregen werkelijk het allermooiste plekje van het Willemdok. Bij binnenvaart stonden Monica en Clemens ons al op te wachten, met boodschappen die we bij een heerlijke lange avondzon buit hebben gemaakt.

Na een dagje struinen in Antwerpen zijn we donderdag richting Gent vertrokken. Gelukkig hoorden we nog net op tijd dat er, naast de Royersluis waar de binnenvaartschippers zich volgens onze havenmeester als Hells Angels gedragen, nog een klein, schattig pleziervaartsluisje was dat we nog net konden halen. Halsoverkop vertrokken dus, en op de valreep nog wat mooie Frankrijktips van onze buurman van het varende woonschip de Amede meegekregen. Na de sluis moesten we een aantal uur wachten op de kentering van het tij op de Schelde, maar dat was meer dan de moeite waard want het levert zo’n 10 km per uur stroom mee op! Echt gaaf om zo rekening met de natuur te houden. We besloten een tussenstop te maken bij een klein verstild dorpje ‘Sint Amands’, in een Biesbosch-achtig gedeelte van de Schelde. We lagen daar heerlijk alleen met een paar veerponten (waar drie man tot 21.00 in dienst waren om mogelijke passagiers die maar niet kwamen naar de overkant te verschepen). Uitgebreid gekookt en voor het eerst een worstje op Alberts ‘highly flammable’ barbecue gemaakt (foto’s volgende keer).

De volgende dag was in alle opzichten donkergrijs. Het veelbelovende Scheepvaartmuseum in Baarselo waar we naartoe voeren bleek alleen op zaterdagen geopend. Toen konden pas eind van de middag de stroming op de Schelde weer meepakken richting Gent. Albert heeft verder gewerkt aan de regenluifel-constructie die helaas toch wel nodig blijkt, terwijl ik in het enige open café nog wat werk heb gedaan. De tocht naar Gent was mooi maar koud, grijs en nat. Nog net haalden we de sluis voor Gent, waarna het wel fantastisch was om de stad in te varen. Leuke reacties van de feestende mensen in de woonboten die tot club omgebouwd lijken te zijn. Rond 23.00 arriveerden we bij het kleine haventje Ketelvest, midden in het centrum van Gent.

We besloten zaterdag in Gent te blijven op zoek naar een v-snaar. Die van ons piepte steeds bij het starten dus voor de zekerheid wilden we een reserve hebben. In een stad die overloopt van cultuur en gezelligheid blijkt zoiets praktisch als een v-snaar onvindbaar. Met onze pensionado-vouwfietsjes hebben we allerlei wijken rondom de stad doorgesjeesd, maar de winkels die het misschien zouden hebben kunnen hebben waren gesloten. Gelukkig wist onze havenmeester er wel raad op, hij belde even zijn scheepsmaat die die avond zou komen: “Saluukes Paatriek, er is hier een madammeke met pannekes aan haare v-riem”. Ik zou toch eens graag met een taalfilosoof spreken over de invloed van het Vlaamse taalgebruik op hun gemoedstoestand. Afijn, Paatriek vond dat onze v-snaar nog helemaal in orde was maar dat we ‘m nog strakker moesten spannen. Hij bleek gelijk te hebben.

Op zondag voeren we een prachtige tocht over de Leie richting Deinze. De Leie is op dat deel een smal meanderend riviertje dat door veel natuur en allerlei landhuizen leidt. Er was veel vaarverkeer van de bewoners zelf, opvallend genoeg weten zij dat prachtige stuk te vervuilen met enorme polyester gedrochten die duidelijk niet voor het varen maar voor het patsen bedoeld zijn. Met ons Hans en Grietje scheepje waren wij dus een echte attractie en scoorden wij veel thumbs-up vanaf de terrassen langs het water. Die dag eindigden we aan een klein steigertje bij het niet meer in gebruik-zijnde sluisje van Astene, waar we direct vriendelijk ontvangen werden door een local die wat tips gaf voor een mooie wandeling en een schilderachtig buitenzwembad in een afgedamd stuk van de Leie. Onze buurman was zo enthousiast over ons scheepje dat-ie spontaan met drie mooie oude scheepslampen aankwam voor ons. Ja, ze waren wat te groot voor ons maar pasten zo mooi bij het bootje. Of misschien konden we ze wel omruilen voor iets anders…

17 juni – 24 juni Wat een spannende eerste week!

Na een onverwacht gezellige afscheidsborrel aan de Oudschans hadden we de eerste – en ongetwijfeld laatste – blunder te pakken. Onze dieselmotor bleek toch niet zo lekker te gaan op benzine. Met veel dank aan onze scheepscoach Wally was de tank snel leeggepompt en hebben we die avond tóch nog De Nieuwe Meer gehaald ;-)

De volgende dag in de stralende zon op half tempo naar De Kaag gevaren, waar we door locals getipt waren voor de mooiste ankerplaats: het Spijkergat. Ze bleken helemaal gelijk te hebben: de volgende ochtend werden we wakker in een Ruysdael panorama: koeien, molens, watervogels, vervallen hekjes… schoonheid is tijdloos en de natuur maakt geen vergissingen.

Onderweg naar Den Haag hebben we een diner voor 4 verzorgd voor Loefbijter mede aandeelhouders Ela en Rense, en in Den Haag werden we verrast: tegen alle verwachtingen in heeft onze geboortestad een ongelooflijk gezellige passantenhaven! Sneu was wel dat men daar de hele dag druk aan het boenen en poetsen was om alles mooi te krijgen voor het koningspaar dat daar de volgende dag langs zou varen. Later bleek echter dat onze royals in hun poging om het ‘gewone volk’ te leren kennen, slechts 80 (!!!) meter in een bootje zouden varen, en wel op het stukje tussen twee bruggen in, waardoor ze net de mooie haven waar zo hard aan gewerkt was zouden missen.

‘s Ochtends veel onverwachte gezelligheid van allemaal Haagse vrienden en familie – we werden achtereenvolgens getrakteerd op een heerlijk ontbijtje, een kop koffie, een prosecco en later nog wat turkish delight – eigenlijk een tweede afscheid. We hebben veel goede proviand meegekregen, maar het mooiste cadeau kwam van Mees: een fuik om onderweg krabbetjes mee te vangen. Wat was dat spreekwoord ook al weer: geef geen vis maar een… ?
We zijn benieuwd. Zou dit dan de missing link zijn om zelfvoorzienend te worden?

In de middag doorgevaren naar Rotterdam, waar we in de prachtige Delfshaven terecht kwamen. Het lijkt wel of dit mooie stukje Rotterdam heel zorgvuldig verborgen is gehouden… de volgende ochtend kwam de hoogzwangere Stella ons in de stromende regen croissantjes brengen. De baby lijkt slimmer dan wij en wacht rustig de regen nog even af.
Toen de oversteek over de Maas die ondanks – of dankzij! – de sterke verhalen die wij erover hoorden erg meeviel. Wat een belevenis om met je scheepje onder de Erasmusbrug door te varen. We zijn tussen de grote binnenvaartschepen doorgevaren naar Dordrecht, waar we een klein haventje onder de kerk vonden: het Maartensgat. De havenmeester bleek een aardige oude zeevaartschipper die maar niet kon wennen aan het leven in de haven…

Op zaterdag besloten we een kleine de-tour te nemen door de Biesbosch. En die werd onverwacht spannend… de korte oversteek van de Sliedrechtse Biesbosch naar de Brabantsche Biesbosch bleek een ware wildwaterbaan. Ons bootje klapte echt op de golven. Wat een geluk dat Albert zo’n lange surfervaring heeft. Ternauwernood bereikten we de sluis aan de overkant, die vast voor ons open was gegaan. De Brabantsche Biesbosch bleek ook nog erg wild, maar we vonden een prachtig privé aanlegplekje om even bij te komen.

De volgende dag in Zeeland bleek helaas nog heftiger. Het Hollands Diep was nog te doen, maar na de Volkeraksluizen kwamen we werkelijk op zee terecht. En nu niet één oversteek, maar twee uur (!) klappen op de golven. Ons scheepje leek soms wel uit elkaar te klappen zo heftig, en na elke golf was het alsof er een paar emmers water in je gezicht werden gegooid. In Alberts gezicht dan, want ik zat binnen te dweilen… helemaal uitgeteld en doorweekt bereikten we de haven van Tholen. Daar moeten we nu nog een dagje blijven liggen want er wordt gestaakt in de haven van Antwerpen. Een enorm natte dag (volgens de havenmeester had Nostradamus deze ramp al voorspeld), daarom nu dit blogje vanuit een Zeeuws café. Op naar België en de ZON!

Geleerd deze week:
1. Een dieselmotor werkt niet goed op benzine
2. Windkracht is wél belangrijk als je door Zeeland vaart
3. Oké mam, hier komt-ie: Regenjassen zijn inderdaad wel handig

PS IK BEN MIJN HOEPEL VERGETEN... WIE O WIE KOMT 'M BRENGEN?
*****************************************************************************************************************


1 mei 2013.
Met deze foto begon het. "Boeier te koop", stond er boven. Toen wij de verkoper belden met de vraag of dit een goede boot zou zijn om deze zomer mee naar Frankrijk te gaan was het antwoord duidelijk "Nee, daar is deze boot helemaal niet voor geschikt". Onze interesse steeg. Na doorvragen bleek er niets mis mee te zijn dat Albert met zijn twee rechterhanden en -hersenhelften niet met veel plezier op kan knappen.
Na een proefvaartje waren we verloren. In december 2012 voeren we deze prachtige schuit naar Amsterdam, waar we gebruik mochten maken van een riante steiger aan het Westerdok. We noemden hem, pardon haar, de Loefbijter. De datum voor ons 'rondje linksom' naar Frankrijk was geprikt: 17 juni 2013.
Wordt vervolgd!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *